Aanhalingstekens - René Appel

We gebruiken leestekens om een tekst leesbaarder te maken. Hoewel spaties strikt genomen geen leestekens zijn, hebben ze ook die functie. In het Latijn en het Grieks werd aanvankelijk gebruikgemaakt van het zogenaamde continuschrift, waarbij alle woorden in een lange reeks in hoofdletters achter elkaar werden geschreven. Teksten werden destijds meestal opgeschreven om ze later hardop voor te kunnen dragen voor publiek. De opgeschreven tekst diende voornamelijk als geheugensteun en het was dan ook niet belangrijk dat de tekst snel gelezen kon worden. Pas toen die leesfunctie belangrijk werd, deed de spatie zijn intrede.

Aanhalingstekens, met name in dialogen, staan ook in dienst van de leesbaarheid. Ze zorgen ervoor dat de lezer weet wie wat zegt, wanneer iemands bijdrage aan een gesprek is afgelopen en wanneer een ander begint. Handig gereedschap dus, waarvan je zou vermoeden dat elke schrijver het hanteert. Maar dat is niet zo.

Een recent voorbeeld vond ik in de roman ‘Gesprekken met vreemden’ van Sally Rooney (vertaald door Gerda Baardman). Rooney gebruikt alleen aanhalingstekens als ze – buiten een dialoog – iets citeert of wanneer een woord of frase min of meer ironisch is bedoeld zoals respectievelijk in:

  • In het toegezegde bericht beschreef hij een bepaald beeld als ‘prachtig’.
  • Ik vroeg me af of ze nog van elkaar ‘hielden’.
Maar de dialogen zien er als volgt uit:
  • Hij glimlachte en zei: dat zal ik maar niet doen. Hij streelde me met zijn vingertoppen zoals hij zijn hond aaide. Ik boende ruw over mijn gezicht.
Je bent echt heel knap, zei ik.

Toen lachte hij.

Is dat alles? vroeg hij. Ik dacht dat je je aangetrokken voelde tot mijn persoonlijkheid.

Heb je die dan?

Zonder aanhalingstekens, maken dialogen vaak een zeer eentonige indruk, zoals in de volgende passage:

  • Frances schrijft, zei Evelyn.
Min of meer, zei ik.

Dat moet je niet zeggen, zei Melissa. Ze is dichter.

Is ze goed? vroeg Valerie.

Ze had al die tijd niet naar me gekeken.

Ze is goed, zei Melissa.

Ach ja, zei Valerie. Volgens mij zit er niet veel toekomst in de poëzie.

Dat voortdurende herhalen van ‘zei’ stoort me, maar ja, als je om wat voor reden geen aanhalingstekens wilt gebruiken, ben je als schrijver daar misschien toe veroordeeld (en ik als lezer ook). Een volgend bezwaar betreft de onduidelijkheid. Neem de volgende passage.

  • Dat was een mooie voorstelling, zei ze. Ik heb je lang niet zo kwaad gezien.
Kutzooi, zei ik.

Wind je niet op.

Ze vlijde haar warme hoofdje tegen mijn hals.

Spreekt de ‘ik’ met ‘Wind je niet op’ nu zichzelf toe of is het een opmerking van ‘ze’,  de gesprekspartner?

Ik begrijp het niet. Waarom zou je het jezelf als schrijver en je publiek moeilijk maken als dat niet hoeft en je aanhalingstekens kunt gebruiken om dingen duidelijk te maken en om voor variatie te zorgen. Een gewaagde vergelijking: misschien is het net zoiets als met stokjes eten. Waarom zou je dat doen als ook lepel, mes en vork ter beschikking staan? Zijn aanhalingstekens het bestek van de schrijver (en de lezer)?

Over de auteur:

René Appel is lid van de Raad van Advies van de Schrijversacademie. René Appels eerste misdaadroman werd gepubliceerd in 1987, Handicap. Daarna verschenen nog veel andere romans en korte verhalen. Vele malen werd een boek van hem genomineerd voor de Gouden strop, de prijs voor het beste Nederlandstalige spannende boek, en twee keer werd een boek bekroond: De derde persoon in 1991 en Zinloos geweld in 2001. Schone handen werd in 2015 succesvol verfilmd met in de hoofdrollen Thekla Reuten en Jeroen van Koningsbrugge. René Appel is ook de auteur van Spannende verhalen schrijven, over de wijze waarop schrijvers spanning kunnen aanbrengen in hun verhaal. Onlangs verscheen van hem Joyride en andere spannende verhalen 

 


Deel deze blog: