Bram Tjaden - Het water komt

Het is zaterdagavond, ze hebben net zijn lievelingsmaaltje gegeten: zuurkool met worst. De tafel is afgeruimd en zijn moeder heeft voor Lieven en zijn zuster Elsie warme chocola gemaakt en ze krijgen er een stroopwafel bij. De radio staat aan. Hun hond Roffel ligt onder tafel te slapen. Als de chocolademelk op is staat Lieven op en gaat naar zijn kamer boven. Als hij terugkomt heeft hij een stuk hout in zijn hand. ‘Kijk, vader.’ Lieven kijkt zijn vader aan en houdt hem het stuk hout voor. ‘Heb ik vanmiddag gemaakt,’ gaat Lieven verder. ‘Dat stuk hout heb ik vorige week op het strand van Westenschouwen gevonden. De schelpen heb ik erop gelijmd. Met de scherpe kant naar boven.’ ‘Stil, jongen. Het weerbericht.’ "Boven het noordelijke en westelijke deel van de Noordzee woedt een zware storm tussen noordwest en noord. Het stormveld breidt zich verder uit. Verwacht mag worden, dat de storm de gehele nacht zal voortduren en in verband hiermee werden vanmiddag om half zes de groepen Rotterdam, Willemstad en Bergen op Zoom gewaarschuwd voor gevaarlijk hoog water". ‘Gelukkig geldt die waarschuwing niet voor Zeeland. Ik maakte me al zorgen toen ik net even buiten was op weg naar de bijkeuken. Het waait echt heel hard.’ Lieven’s moeder kijkt zijn vader aan. ‘Ik ben er niet gerust op. Moet je die wind horen bulderen buiten.’ ‘Ach, die dijken houden het wel, man. Daarom geldt die waarschuwing denk ik ook niet voor ons.’ Zijn vader draait zijn stoel naar de radio. Lieven kruipt onder de tafel en gaat naast Roffel liggen en aait hem over zijn kop. ‘Kijk Roffel,’ fluistert hij. ‘Dit heb ik gemaakt vandaag. Ja, snuffel er maar eens aan. Ruik je de zee?’ Roffel ruikt aan het hout en likt aan de schelpen. Lieven trekt de hond tegen zich aan en fluistert: ‘Voorzichtig hoor, die schelpenrand is vlijmscherp. Ik heb het hout met mijn zakmes wat bijgesneden en ook gladgeschuurd voor ik de schelpen erop heb gelijmd. Mooi, hè?’ Roffel likt zijn hand. Lieven voelt de warmte van het hondenlichaam tegen zich aan en zucht. ‘Kom, Elsie en Lieven, het wordt tijd om naar bed te gaan. Naar boven, tandenpoetsen.’ Zijn moeder steekt haar hoofd onder de tafel. ‘Hoor je me, Lieven?’ ‘Nou, dag Roffeltje, slaap lekker. Tot morgen.’ Lieven drukt de kop van het dier even tegen zijn wang aan en komt onder de tafel vandaan. Samen met Elsie loopt hij de trap op. ‘Welterusten, vader,’ zegt hij. Zijn vader knikt even maar blijft met zijn aandacht bij de radio. Inmiddels is er koormuziek te horen. ‘Benieuwd naar het volgende weerbericht. Ik blijf in elk geval luisteren voorlopig,’ hoort Lieven zijn vader tegen zijn moeder zeggen. Onder de dekens van zijn bed op de zolder van de boerderij is het heerlijk warm. Zijn moeder heeft een warmwaterkruik in het bed gelegd. Lieven hoort de storm buiten gieren. Het raam kraakt en piept. Zijn moeder komt hem nog even instoppen. Als elke avond komt ze op de rand van zijn bed zitten, vouwt haar handen samen voor het avondgebedje. ‘Moet je de wind horen, mam. Ik ben bang, zou het dak er niet af waaien? En de dijken, die kunnen toch doorbreken?’ ‘Zo’n vaart zal het heus niet lopen, Lieven. Vier jaar geleden was er ook zo’n zware storm en toen is er ook niks gebeurd. Het komt wel goed hoor, ook met deze storm. De dijken zijn sterk en zullen het heus wel houden,’ en ze drukt een kus op zijn voorhoofd.

‘Wakker worden, Lieven. De dijken hebben het begeven, het water komt. Allemaal het dak op!’ Lieven is meteen klaarwakker. Zijn vader heeft een zaklantaarn in zijn hand en in de andere hand een brandende olielamp. Die zet hij op de stoel naast Lieven’s bed. Hij trekt wat kleren uit de kast. ‘Hier, trek wat warms aan, snel. Het water staat al halverwege de trap. Ik ga nu Elsie wekken.’ Lieven schiet in zijn kleren. Met de olielamp in zijn hand loopt hij de gang op. Door het trapgat naar beneden ziet hij het opkomende water. Hij ruikt het ook: zoutig. Het is de zee, maar dan zonder golven, donker, stil. Er drijft van alles op: de bank, een houten stoel, van allerlei keukenspullen: een steelpan, het zoutvaatje, een pollepel. En…de mand van Roffel. Hij is leeg. ‘Waar is Roffel?’ roept Lieven. ‘Roffel! Waar ben je! Roffel!’ ‘Deze kant op, Lieven,’ wijst zijn vader naar het dakraam. ‘Elsie en moeder zitten al op het dak.’ ‘Maar Roffel dan! Waar is Roffel?’ ‘Ik hoop dat hij naar buiten is gekomen. Ik heb hem beneden in elk geval niet meer gezien. Ik zag dat de voordeur het begeven heeft. Hopelijk is Roffel gaan zwemmen en heeft hij dat gat op tijd gevonden. Als we boven zijn kunnen we naar hem uitkijken.’ Lieven loopt naar het raam en gaat staan op de stoel die zijn vader heeft klaargezet. Zijn moeder trekt hem aan een arm omhoog het dak op. Op het dak heeft de storm vrij spel, de ijskoude wind rukt aan zijn lijf, hij moet zich net als de anderen met beide handen vastklampen aan de dakpannen. Overal de zee, van de kale bomen zijn alleen de toppen te zien in het heldere licht van de volle maan, die af en toe tevoorschijn komt tussen de voortjagende wolken. Verderop de toppen van bomen en de bovenkant van het dak van de boerderij van de buren. De stal naast de boerderij is onder het water verdwenen. In plaats van het vertrouwde gestamp of geloei van de koeien alleen het gieren van de ijskoude wind. ‘Roffel! Roffel!’ roept Lieven weer. Geen antwoord, alleen het loeien van de storm. ‘Roffel!’ schreeuwt nu ook zijn vader. Geen reactie. Lieven kruipt met de zaklamp van zijn vader in zijn hand over de dakvorsten naar voren. Het gaat langzaam, hij houdt zich met zijn vrije hand vast aan de bovenrand van de dakvorsten, zijn knieën klemt hij tegen het dak om zich tegen de storm te verweren. Eindelijk is hij bij de voorkant van het dak. Als Roffel op tijd weg is gekomen door de kapotte voordeur, dan zal het aan deze kant zijn. ‘Roffel! Roffel!’ schreeuwt hij weer, zo hard als hij kan. Hij schijnt met de lantaarn over het water. Dan hoort hij een jank en een blaf. Daar, voor zich, op zo’n drie meter afstand, ziet hij Roffel. De hond ligt op zijn buik op een brede plank, die op het water drijft. Lieven ziet dat het de voordeur is. Lieven kruipt zo snel als hij kan terug naar de anderen. ‘Roffel is voor! Ik heb hem gezien, drijvend op de voordeur!’ Vader schuifelt nu achter Lieven aan naar voren. Lieven schijnt met de zaklamp. ‘Verrek!’ Lieven ziet dat de afstand vanaf het dak naar de deur met de hond langzaam groter wordt. Hij weet: er is geen tijd te verliezen. Nu kan hij de deur nog zien en deze met een paar slagen bereiken. Als ik het vader vraag dan houdt hij me tegen, denkt Lieven. Het is nu of nooit. En dan springt Lieven het ijskoude water in maar Lieven voelt niet hoe koud het water is. Hij ziet alleen Roffel en met een paar slagen is hij bij de deur met de hond erop. Met een hand trekt hij al zwemmend de deur met Roffel terug naar het dak. Zijn vader is het dak omlaag naar het water gekropen. Hij trekt Lieven het dak op en dan pakt hij Roffel bij zijn nek. ‘Haal een handdoek van zolder en droge kleren, als dat nog kan. Het water stijgt nu heel snel’ schreeuwt hij naar zijn vrouw en Elsie. Die horen hem maar nauwelijks boven het geloei van de storm uit. Voetje voor voetje, haar haren wapperend in de wind, schuifelt Elsie terug naar het raam. Even later komen zij en moeder met een handdoek en de kleren over het dak gekropen. Zijn moeder bevrijdt hem uit zijn natte kleren, wrijft hem met de handdoek droog en trekt hem de droge kleren aan, die Elsie haar aanreikt. Ze trekt hem tegen zich aan, knoopt haar jas open en slaat deze om Lieven heen. Nu hoort Lieven behalve de storm ook het kloppen van haar hart. Langzaam wordt hij weer warm, voelt hoe zijn huid gaat tintelen. Ondertussen heeft Elsie Roffel ook drooggewreven. Lieven voelt hoe de hond zijn hand likt. En dat zijn vader naar hem kijkt. ‘Als de muren het nou maar houden,’ zegt zijn vader…

 

Het wordt licht. Een grijze dag. Ze zijn heel dicht bij elkaar gaan zitten, Roffel bij Lieven die hem stevig vasthoudt. ‘Wat hoor ik?’ Vader luistert ingespannen. ‘Daar, een helikopter!’ Hij pakt de handdoek en begint er wild mee te zwaaien. Lieven ziet nu ook de helikopter. Hij vliegt hun kant op, de piloot heeft hen kennelijk gezien. Even later staat de helikopter recht boven het dak. Wat een lawaai en wat een wind, nu recht van boven. De laadklep van het toestel gaat open en langzaam zakt er een touwladder naar beneden. Hij zwaait door de wind vervaarlijk heen en weer Dan klinkt er een megafoon: ‘Een voor een naar boven komen. Ga op de onderste tree van de ladder staan en hou je vast met beide handen.’ Vader pakt de ladder beet en eerst klimt Elsie erop, zij houdt zich met haar twee handen stevig vast aan de ladder en wordt het ruim in gehesen, gevolgd door zijn moeder. Dan is het de beurt aan Lieven. Met een hand houdt hij zich vast aan de ladder, met zijn vrije arm klemt hij Roffel tegen zich aan. ‘Die hond kan niet mee,’ klinkt het door de megafoon. ‘Het is te gevaarlijk als je de ladder maar met een hand vasthoudt. En er is ook geen plaats voor dieren in de heli.’ Lieven verstijft. ‘Als ze maar niet denken dat ik Roffel hier laat, vader.’ Lieven stapt van de ladder af en schudt zijn hoofd. ‘Kom op, waar wacht je op?’ klinkt het door de megafoon. Weer schudt Lieven met zijn hoofd. Hij kijkt omhoog en dan ziet hij dat Elsie druk met haar handen gebarend met de bemanning aan het praten is. Tenslotte hoort hij de megafoon weer. ‘Geef de hond maar aan je vader, dan mag die voor deze keer proberen omhoog te komen. Hou je goed vast!’ Zijn vader pakt Roffel over en Lieven klimt op de ladder. ‘Rustig, Roffel. Jij gaat met vader mee. Die heeft je goed vast.’ Langzaam voelt hij dat hij omhooggetrokken wordt en trekken sterke handen hem het ruim in. Na hem volgt zijn vader met Roffel. De piloot sluit de laadklep en even later stijgt de heli snel de lucht in. ‘Terug naar Haamstede, jongens,’ hoort Lieven de piloot. Lieven kijkt omlaag. Het dak van de boerderij verdwijnt uit het zicht. Overal water en Lieven het brede gat in de dijk die nu midden in de zee ligt. Ze naderen Haamstede, hij ziet de kerktoren en daarnaast het slot. Lieven ziet de wei bij de gracht, even verderop de brug. Hij kan zelfs de staande leeuw op het wapen van Haamstede boven de poort van het slot zien. Het water staat tot de rand van het dorp maar het dorp zelf is droog gebleven. ‘We gaan landen op het weitje bij de school naast het slot,’ wijst de piloot. Even later landt de heli en stapt de piloot uit zijn stoel. ‘Gefeliciteerd! Jullie hebben het gered. Met hond en al…Je zus heeft het me verteld hoe jij Roffel gered hebt uit het water. Geweldig, hoor. Leeuwenmoed zou ik zeggen. Dat vindt die leeuw boven de poort van het slot verderop vast ook.’ Hij grinnikt en knipoogt naar Lieven, schudt hem de hand. Roffel staat kwispelstaartend naast hem. Lieven draait zich om kijkt omhoog naar zijn vader en moeder. Ze hebben de armen om elkaar heen geslagen.

 


Lees de vorige blog door onze oud-student: Dennis Biesma

Ga terug naar het overzicht van alle blogs

 


Deel deze blog: