Quarantaine – verhaal door Marina de Deugd

Met dit verhaal heeft Marina de Deugd een plek in de top 3 behaald!

Uit de grote hoeveelheid inzendingen zijn 3 topverhalen geselecteerd die we graag met jullie delen. In willekeurige volgorde verschijnen de beste 3 verhalen gedurende deze week op onze blog. Maandag 11 mei maken we via Facebook bekend wie op welke plek is geëindigd en wie er dus met de hoofdprijs vandoor gaat.

Jurylid Manon Duintjer over Quarantaine:

Voor Nico, het personage van Marina de Deugd, blijkt de quarantaine onverwacht goed uit te pakken. Die twist weet Marina mooi op te bouwen in een heldere taal, die goed bij haar Nico past. Origineel idee en happy end. Dat kunnen we in deze onzekere tijden goed gebruiken.


Quarantaine

Vandaag staat Nico zoals altijd om 05:30 uur op, kleedt zich aan, poetst zijn tanden, wast zijn gezicht, en kamt zijn haren. Hij draait zich om en kijkt even in de spiegel, hij glimlacht. Zijn scheiding zit in het midden, de knopen aan zijn vest zijn alle dicht en de plooi in zijn broek is strak.

Op weg naar beneden pakt hij de krant van de deurmat. Blijf volhouden  staat er in grote letters op de voorpagina. In de keuken haalt hij de melk uit de koelkast, doet deze in het steelpannetje en zet het vuur aan. Ondertussen vult hij zijn kom met Brinta. Terwijl hij op het koken van de melk staat te wachten zet hij de kruiden in het rek recht. Hij haalt de melk van het vuur en giet dit in de kom, tot een centimeter onder het randje. De steelpan wast hij af en zet hij terug in de la.

Eenmaal aan tafel staat de kom recht voor hem, de lepel rechts, de krant opgevouwen links. Voorzichtig eet hij de pap op, wast zijn kom en lepel af en zet deze terug in de kast. Dan gaat hij weer aan de tafel zitten, kijkt op zijn horloge, 06:29. Nico wacht even en als de tijd naar 06:30 springt pakt hij de krant en vouwt deze open. Om 07:00 vouwt hij de krant weer dicht en legt deze op de punt van de tafel. Hij trekt zijn schoenen aan, das om, jas aan en loopt naar de werkkamer boven. Daar blijft hij staan tot 07:10. Dan opent hij de deur en stapt naar binnen. Hangt zijn jas en das aan de kapstok en loopt naar het bureau. Beeldscherm voor hem, muis links, pen en blocnote rechts.

Nico werkt al vijfendertig jaar op de financiële administratie van een chemie concern, op vijf minuten lopen van zijn huis. Zijn ouderlijk huis waar hij is blijven wonen, nadat zijn ouders dertig jaar geleden zijn omgekomen bij een auto ongeluk. Hij heeft alles hetzelfde gelaten. Nico houdt niet van verandering.

Tot die bewuste maandag twee weken geleden. Nico was zoals altijd naar de fabriek gelopen. Hij was achter zijn bureau in de kleine kamer aan het einde van de lange gang op de tweede verdieping gaan zitten en begonnen met zijn werk. Het was er rustig geweest. Hij had die dag, zoals wel vaker het geval was niemand gesproken. Pas aan het einde van de dag had zijn manager hem opgemerkt en uitgelegd dat hij net als iedereen thuis moest gaan werken. Zijn werkopdrachten zou hij via de mail ontvangen. Nico pakte zijn spullen en ging naar huis.

Thuis aangekomen was de paniek toegeslagen. Thuis werken. Hij had een uur lang door het huis gelopen. De oude werkkamer van zijn vader geopend en weer dicht getrokken. Muis rechts, blocnote en pen links. De trap op en af gerend.  Muis links, blocnote en pen rechts. Aan tafel nam hij voor de laatste keer alles nog eens door. Toen hij dacht het weer onder controle te hebben werd er een briefje door de brievenbus gedaan.

 Goedenavond buurman,

 Ik vind het vervelend voor u dat u deze periode alleen moet doorbrengen, daarom zal ik u iedere avond een maaltijd brengen. U hoeft zich dan niet zo alleen te voelen.

 Groeten buurvrouw Netty

Nico kon die nacht niet in slaap komen.

Vannacht heeft Nico wel goed geslapen, hij is gelukkig. Er is thuis niemand die hem iets toeroept, uitlacht of pootje haakt. Geen zout in zijn koffie of collega’s die zich omdraaien of niet reageren als hij naar ze toeloopt om iets te vragen.

Zijn manager belt elke morgen om negen uur en vraagt dan hoe het met hem gaat, of hij nog gezond is. Ze spreken het werk door en hij krijgt een complimentje voor zijn geleverde werk en stiptheid.

Elke avond iets voor zeven uur wordt er aangebeld en als hij dan om 19:00 precies de deur open doet, staat er een maaltijd op de stoep. Buurvrouw Netty zwaait dan nog even en wenst hem smakelijk eten en een fijne avond.

Verandering is zo erg nog niet denkt Nico en hij hoopt nog lang in quarantaine te mogen blijven.

Naar buiten – verhaal door Ingrid Oosten

Met dit verhaal heeft Ingrid Oosten een plek in de top 3 behaald!

Uit de grote hoeveelheid inzendingen zijn 3 topverhalen geselecteerd die we graag met jullie delen. In willekeurige volgorde verschijnen de beste 3 verhalen gedurende deze week op onze blog. Maandag 11 mei maken we via Facebook bekend wie op welke plek is geëindigd en wie er dus met de hoofdprijs vandoor gaat.

Jurylid Manon Duintjer over Naar buiten:

Ingrid beschrijft zonder omhaal van woorden, met treffende details de omstandigheden waarin zij (en velen met haar) nu leven. Vervolgens trekt zij een parallel met een ander verstoord leven. Die overgang is subtiel en daardoor verrassend. Ook zet zij hiermee het ongemak van nu in een ander perspectief. Dat werkt relativerend. Inhoudelijk sterk, goed opgebouwd en mooi geschreven!


Naar buiten

Het is stil buiten op straat. De vogels vliegen heen en weer naar hun nesten, maken ruzie over gevonden broodkruimels. Zij merken niets van het onzichtbare virus. Het virus dat ervoor zorgt dat iedereen binnen blijft. De straten, bioscopen, scholen en restaurants zijn leeg. Het is stil, terwijl het stormt in de wereld.

Waarschuwt de wereld ons voor het gedrag dat we vertonen? Is dit payback time? Slaat de aarde terug omdat we haar leegzuigen alsof ze een derderangs hoertje is? Is dit ons gedwongen moment van verstilling? Van nadenken over hoe het verder moet? Met de wereld, mijn leven en met dat van jou?

Het is stil, maar de wereld draait door.

En ik? Hoe beleef ik deze tijd waarin alles wat gewoon was ongewoon is geworden?

Elke dag halen we ons dagelijkse portie frisse lucht. De ene dag maken we een fietsrondje, de andere dag gaan we een partijtje voetballen en op berenspeurtocht; alles voor een beetje afwisseling.

Onze kinderen geven we om beurten les. Er hangt een dagschema aan de muur waarop staat wanneer we werken, wanneer we eten en wanneer we niks hoeven te doen. Samen maken we keersommen, schrijven een opstel, knutselen een kijkdoos en versieren kaarten voor de eenzame ouderen in het bejaardentehuis.

Mijn agenda is leeg. Alle etentjes, voetbalwedstrijden, dansvoorstellingen en feestjes zijn afgelast. De reis in de meivakantie is geannuleerd.

Ik werk op afstand, zo goed en zo kwaad als het kan. Ik bel, videobel en mail om op die manier het werk te doen waar ik normaal twintig minuten voor in de file sta.

Ik heb tijd om de zolder op te ruimen, het fotoboek van de afgelopen jaren bij te werken en de tuinmeubelen te schilderen. Ik pak alle klusjes op, zodat ik mij niet verveel.

En ik lees.

Ik lees over een puber die ook binnen moest zitten. Ze maakt er maar het beste van met de mensen om haar heen.

Ze maakt haar keersommen voor school, plakt plaatjes van filmsterren op haar slaapkamermuur, geniet van de geschiedenislessen en ze droomt weg.

Ze mist de zon op haar gezicht. Het benauwt haar dat ze nooit naar buiten mag, maar altijd naar dezelfde muren moet kijken.

Ze mist haar vriendinnen met wie ze vroeger uren zat te kletsen. Ze mag hun geen brieven schrijven, want ze mogen niet weten waar ze is.

Haar agenda is leeg voor de komende tijd; geen feestjes, schoolzwemmen, bioscoopbezoek of dagjes strand. Het belangrijkste is nu om onzichtbaar te zijn. De buitenwereld moet denken dat ze niet meer bestaat. Haar lichaam, haar gedachtes, haar ideeën zijn niet belangrijk, ze zijn niet voor deze wereld bestemd.

Uit verveling en afleiding leest ze veel boeken en ze schrijft in haar dagboek.

Ik lees in dat dagboek en besef dat zij 730 dagen binnen heeft gezeten. Van 6 juli 1942 tot 4 augustus 1944 bleef ze binnen, in angst dat er op de deur zou worden geklopt.

En ik schaam me, omdat ik klaag dat ik het saai vind, me verveel. Terwijl ik leef in luxe, met genoeg te eten en via allerlei kanalen contact kan onderhouden met familie en vrienden.

Wij zitten nog maar 40 dagen in ons huis. Anne Frank zat er 730 dagen lang. En toen moesten ze naar buiten.

De zwaaier – verhaal door Alex Dol

Met dit verhaal heeft Alex Dol een plek in de top 3 behaald!

Uit de grote hoeveelheid inzendingen zijn 3 topverhalen geselecteerd die we graag met jullie delen. In willekeurige volgorde verschijnen de beste 3 verhalen gedurende deze week op onze blog. Maandag 11 mei maken we via Facebook bekend wie op welke plek is geëindigd en wie er dus met de hoofdprijs vandoor gaat.

Jurylid Manon Duintjer over De zwaaier:

De zwaaier bestaat grotendeels uit een uitstekend geschreven (want naturel) dialoog tussen een pizzakoerier en een oudere man. Knap hoe Alex in een beperkt aantal woorden de koerier als een mens van vlees en bloed weet neer te zetten met zijn sympathieke en onsympathieke kanten. Het eind is wrang en tegelijkertijd ontroerend.


De zwaaier

Het geknetter echoot in de lege straten van de bloemenbuurt. Kak, wat is die wind koud. Noordenwind in de lente. Had ik maar een helm opgedaan, dan had ik nu niet zo’n traanogen gehad. Ik parkeer mijn brommer bij een hoekhuis in de Begoniastraat en grijp de laatste pizza uit mijn kist. Tergend lang duurt het voordat de deur langzaam opendraait.

‘Uw pizza, meneer.’

Een hoogbejaarde man kijkt me onderzoekend aan. Veel langer dan nodig wacht hij voordat hij de doos aanpakt.

‘Nee maar! Jij bent het! De zwaaier! Heb je een baantje gevonden jongen?’

Pas nu realiseer ik me waar ik heb aangebeld. Dit is het huis van de man achter het raam. “De raambejaarde” noem ik hem wel eens gekscherend tegenover mijn vrienden. Hij zit er altijd, hij zwaait altijd en altijd zwaai ik terug. De lach op zijn gezicht groeit dan bijna zijn leunstoel uit.

‘Zoals u ziet meneer. Ik doe dit werk al een tijdje.’

De man staart me aan alsof ik zijn verloren zoon ben. Op zijn ingevallen mond verschijnt de brede glimlach die ik me zo goed herinner. Gaat hij me nu om de nek vliegen? Ik hoop het niet. Tussen hem en mij alleen de pizzadoos. De oudemannenlucht doet me terugdeinzen.

‘Ja, jongen, neem maar afstand dat is verstandiger. Ik ben ziek, jongen, zoals zovelen.’ Hij zal toch geen corona hebben, die man? Of bedoelt hij dat hij het niet wil krijgen?

‘Je bent één van de weinigen die trouw terugzwaait, jongen.’, vervolgt de man na een korte pauze. ‘Ik noem je altijd Bart de Zwaaier, weet je dat? Maar zo zal je vast niet heten. Iedereen jakkert hier maar voorbij, in vliegende vaart de hoek om. Zo’n klein gebaar is veel waard weet je dat? Zeker als je al jaren zo aan huis gekluisterd bent zoals ik.’

‘Dat spijt me voor u meneer. Maar de pizza is ook wat waard. Negen euro vijftig om precies te zijn.’

Waarom nu zo onaardig? Dat heeft die man toch niet verdiend? Waarschijnlijk ben ik zijn enige aanspraak deze week, op de kassajuffrouw na dan. Hoe kan ik dit repareren? Mee naar binnen? Bij een onbekende oude man? Ik ben zijn kleinzoon toch niet?

‘Ik haal wat voor je op.’ zegt de man zachter terwijl hij zich omdraait met de pizza. Als hij naar binnen verdwijnt heb ik de kans om het huis waar ik al zo vaak langsfietste voor het eerst van dichtbij te bekijken. De eikenhouten leunstoel, schuin naar het raam gedraaid. De salontafel ingelegd met plavuizen, daaronder een rijtje lege bierblikken. Op tafel nog de papieren zak van de snackbar verderop. Deze man neemt zijn quarantaine serieus. Of zou dit voor hem normaal zijn?

‘Neem dit maar mee,’ onderbreekt de man mijn gedachten. Geruisloos is hij in de deuropening aan staan. ‘Je zult het ongetwijfeld harder nodig hebben dan ik. En bovendien, ik heb toch niet lang meer.’ Hij overhandigt me een klein bruin envelopje. Het plakt een beetje.

‘Ik neem alleen cash geld aan meneer. Zit daar een tientje in?’

‘Dat zul je wel zien.’ antwoordt hij terwijl hij over mijn schouder naar een groepje passerende scholieren zwaait. ‘Ik ben koortsig de laatste dagen. Ik ben bang dat ik…’ een diepe hoestbui breekt zijn zin af, alsof hij het heeft ingestudeerd. Wil hij een punt maken? Deze kans op contact grijpen? Wat te doen? Ik kijk de man vragend aan. ‘Gaat het wel?’

‘Neem het mee. Maak het open als je thuis bent. Ga maar.’ zegt hij tussen het gerochel door.

‘Of nee, wacht, Bart!’ Uit zijn vestzak vist hij een verfrommeld tientje.

‘Voor de pizza. Alsjeblieft.’ Hoestend en rochelend verdwijnt hij naar binnen.

Terug op het werk besluit ik de envelop te bekijken. Zonder het open te maken zie ik een groot aantal bankbiljetten. Dit kan niet de bedoeling zijn. Zo snel als ik kan rijd ik terug naar de Begoniastraat. Mijn geknetter echoot door de straten, maar wordt langzaam overstemd door een sirene. De ambulance haalt mij in en stopt bij het hoekhuis. Pas op dat moment voel ik de snijdende noordenwind weer. Het doet mijn ogen tranen.

Rood – verhaal door Amie Teeuwen

Het laatste verhaal dat een plekje heeft behaald in de top 3 van de Thriller-schrijfwedstrijd is ‘Rood’ door Amie Teeuwen! 

Alle verhalen zijn beoordeeld op stijl (woordkeus, dialogen, etc.), intrige (o.a. originaliteit, verrassing) en uiteraard op spanning.

Het verhaal van Amie Teeuwen viel op door een hele eigen schrijfstijl. Het is bovendien het verhaal waar het meest over gediscussieerd is binnen de jury. Rood is goed geschreven, heeft een prima spanningsopbouw en het einde komt als een verrassing. Een schrijver met talent, dat is zeker!

Wij feliciteren Amie, Connie en Nadia met hun prijswinnende verhalen! Maandag zullen we via Facebook onthullen op welke plek deze drie topverhalen zijn geëindigd. 


Rood

Hij gooide nog even haar schoenen in de vuilnisbak. In het rode leer van de rechterschoen, die hij met zijn laatste restantje liefde nog iets langer had vastgehouden, stond de afdruk van haar kleine teen, een bolletje waar de kleur iets afgesleten leek. Hij dacht aan die zondagmiddag in het park, weggedommeld in de namiddagzon. Wakker geschrokken, had hij, naast zich, een rode pump ontwaard, wippend. Zijn ogen waren langzaam omhoog gekropen, langs de kousen die haar benen deden glanzen, de rok die zich bevallig om haar dijen plooide, langs het korte bontjasje en het rode sjaaltje, wulps om haar blanke hals geknoopt. In een flits zag hij het korte zwarte kapsel, de blanke huid en een zweem van rode lippen. Hij wendde snel zijn blik af. Te jong, te aantrekkelijk. Maar ze begon tegen hem te praten. Het bracht hem van zijn stuk. Wat zei ze? Ze lachte om haar eigen woorden. Verward mompelde hij iets. Hij had zich herpakt en zich naar haar toe gedraaid. Hij was immers 47, niet oud, en zag er nog prima uit.

Een uur later hadden ze er nog gezeten. De zon was verdwenen. Zij bleef behaaglijk in haar bontjasje en praatte en lachte haar volle rode lippenlach. Hij gloeide van haar warmte. Haar woorden, haar gave blanke huid, haar geur, alles betoverde hem. Ze draaide zich verder naar hem toe en tussen de knopen gaapte haar jas. Hij zag een stukje van haar bloesje. Nog meer knopen. Zijn spijkerbroek verstrakte. Hij rook haar seksualiteit en het leek haar niet te deren. Maar hij luisterde ook, gretig. Dronken werd hij, van haar woorden, haar wulpsheid, haar onverdeelde aandacht.

Even dacht hij aan Els, brave Els, toegewijde Els. Die op hem zat te wachten, met groene thee. “Hoe heet je eigenlijk?”, vroeg hij. “Lolita”, zei ze. “Mijn ouders waren kennelijk geïnspireerd door Nabokov. Of de naam bij me past is voor jou een vraag, voor mij een weet”, voegde ze er olijk aan toe. Hij voelde de opwinding die de naam opwekte. Weer werd zijn blik getrokken naar de opening tussen de tweede en derde knoop van het bontjasje. Dat bont, luxueus, zacht, aaibaar, gevaarlijk. Ze stond op. “Ga je mee voor een kop koffie?”, vroeg ze. “De zon is weg. Ik heb het wat koud.” Hij keek naar het koffiehuis aan de overkant en dacht even aan Els en de groene thee. “Prima”, zei hij. “Ik kan wel een opwarmertje gebruiken.”

Zo was het begonnen, een jaar geleden. Ze waren naar het koffiehuis gelopen, maar ze pakte haar sleutel en opende de deur ernaast. Ze bleek boven het koffiehuis te wonen, in een klein appartement. De koffie dronken ze aan haar tafel, maar nog voor hij zijn laatste slok kon nemen, hadden ze al in bed gelegen en laafde hij zich gulzig aan haar lichaamsvocht. Hij ontdekte haar. Alles was mooier aan haar, veel mooier dan de voorstelling die hij in het park had gemaakt, veel mooier dan Els, mooier dan Els ooit. Hij had geen schaamte gekend, geen schuld. Hij was de man van zijn eigen dromen geworden.

Naderhand was hij naar huis gegaan, dronken van lust, wetend dat hij dit niet meer kon loslaten. Els had hem groene thee voorgezet en ze had hem vragend met haar wereldvreemde bruine ogen aangestaard. “Heb je een leuke middag gehad?” Hij had haar weg willen duwen, slaan zelfs, de hete thee in haar goedmoedige gezicht willen gooien. Zijn agressie bracht hem van zijn stuk. “Ik ben moe. Ik ga vroeg naar bed.” “Als je wilt douchen, pak ik een schone handdoek voor je. Ze liggen nog in de wasmand.” Hij voelde hoe zijn longen zich vulden met woede, hij kreeg een prikkelend gevoel achter zijn ogen en zijn oren begonnen te suizen. Wie was zij om te bepalen dat de geur, het zweet, de sporen van Lolita’s handen en haar natte mond van zijn lichaam gespoeld moesten worden? “Ik ben niet gehandicapt”, had hij haar toegebeten en hij hoorde hoe ze scherp inademde.

In de maanden die volgden verdween hij geheel in zijn Lolita. Hij vernederde Els als hij haar zag en ze kwijnde weg. Hij haatte haar afhankelijkheid. Bij iedere toenadering vluchtte hij, van de ene hunkerende vrouw naar de andere. Van een trouwe hond naar een speelse poes, had hij zichzelf voorgehouden. Lolita was verrukkelijk, hij verdiende haar, zijn goddelijk meisje, zijn seksspeeltje, zij die zijn naakte lichaam zag en het bewonderde. Haar adoratie deed hem opzwellen. Maar Lolita was meer, zijn gelijkwaardige, slimmer zelfs. Gevaarlijk ook. Ze kneedde zijn gedachten, ze stuurde hem, en hij, liefdesgeile gek, liet haar begaan. “Verlaat je vrouw, je hebt niets aan haar, ze is een blok aan je been, ze ziet je niet zoals ik je zie.” Ze werd aanhoudend, dwingend zelfs. “Laat haar gewoon in de vaart lopen”. Het was haar menens. Als hij, geschrokken, niet antwoordde, duwde zij hem ruw van zich af, ging uitdagend voor hem staan, zodat zijn lusten onbedwingbaar werden en hij hijgend inging op haar suggesties.

En nu, wederom vlak voor zijn hoogtepunt, nu hij als was in haar lichaam wegsmolt, bespeelde ze hem. Hardvochtig rukte ze hem uit haar lichaam en spoot haar gif. “Ontdoe je van je vrouw. Hoe moeilijk kan dat zijn? Waarom zou je je leven vergooien aan een nutteloos blind oud wijf?!?” Hij ademde scherp in, trok zich naar de rand van het bed. Op de grond lagen haar schoenen, hitsig uitgeschopt, en het leek alsof hij verzoop in het rood, het spoot als bloed door zijn ogen, vulde zijn mond, suisde in zijn oren en hij zag niets meer, voelde alleen de blanke hals in zijn sterke, klemmende vingers.

Duizelig graaide hij zijn spullen bijeen, opende de voordeur en wankelde in trance naar de verlaten parkeerplaats bij de supermarkt. Hij wilde net de zak in de container gooien, toen hij de rode schoenen zag. “Shit!” siste hij.

Hij belde Els. “Ik kom eraan. Nog even iets opruimen.”

 

Je veux de l’amour – met dit verhaal behaalde Tineke van Woudenberg een plek in de top 3

De top 3 is gekozen!

Deze week maken we de top 3 van onze zomerse schrijfwedstrijd bekend! Op maandag, woensdag en vrijdag publiceren we steeds 1 verhaal op onze site.

Let wel op… dit doen we in willekeurige volgorde.

Iedereen uit de top 3 wint een mooie prijs. Nadat alle verhalen gepubliceerd zijn, zullen we onthullen wie is geëindigd op nummer 1 en een plekje wint in de gloednieuwe klas Autobiografisch schrijven!

Vandaag het verhaal van Tineke van Woudenberg. Gefeliciteerd!


Je veux de l’amour

Ik babbel met de gast die mij een glas aanbiedt
tot ik genoeg heb voor een volgende stap
ik babbel met het meisje dat er tof uitziet
ik sloof me uit, een compliment, een grap
maar ik wil geen grap meneer
ik wil geen grap
je veux de l’amour
(Raymond van het Groenewoud)

Wat nou vakantieliefde. Ik wil gewoon liefde, Altijd en overal!

Er zijn mensen die er het hele jaar naar uitkijken. Vakantie. Ze zetten er geld voor opzij, ze zijn eindeloos bezig met het uitzoeken van de accommodatie, de reis, de geschikte periode. Die paar weken van het jaar moet alles gebeuren. Dan moet het mooi weer zijn. Dan moet er lekker eten zijn. Dan moet die potentiële vakantieliefde ook op die plek aanwezig zijn. En beschikbaar ook, natuurlijk. Zoveel eisen. Alles moet perfect zijn.
Maar er gaat altijd wel iets mis. Het beloofde uitzicht uit het appartement is er niet. Het vliegtuig is vertraagd. De bagage is kwijt. Het is te koud, te heet, te nat, te droog. En die mogelijke lover is toch minder mogelijk. Of minder lover.

Een klasgenootje van vroeger, laten we haar Monique noemen, kwam elk jaar in september naar school met verhalen over de vakantieliefde van dat jaar, van die zomer. Wekenlang bleef ze dan mijmeren over die mooie jongen. Ze speurde de school af naar jongens die op hem leken, maar niemand van onze school kwam in de buurt van haar vakantiegod.

Ik wou dat ook wel, een vakantieliefde. Elke zomer hoopte ik dat het zou gebeuren. Maar ik kwam hem nooit tegen.

Misschien was onze manier van vakantie vieren er niet echt geschikt voor. Monique stond vier weken op dezelfde camping in Frankrijk aan een meer met een surfstrandje. Wij verbleven in een eenzaam huisje of trokken rond van hotel naar hotel.

Misschien zag ik er niet goed genoeg uit. Monique was van zichzelf al lichtbruin en stond dan glimmend van de zonnebrandolie fier en topless op haar surfplank. Ik was bleek of anders roodverbrand. Ik kon niet fier staan, al helemaal niet op een surfplank.

Misschien wist ik ook gewoon niet hoe dat moest, contact leggen, iemand aanspreken. Monique was er kampioen in. En als ze het even niet wist kon ze ook nog wel haar broertje of zusje inzetten om een boodschap over te brengen. Ik vond het al moeilijk genoeg om met mensen te praten die ik al wel kende. En mijn broer zei al helemaal niets, tegen niemand.

Dus het werd nooit wat, die vakantieliefde.

Ik droom er niet meer van.

Tegenwoordig gaat alles vanzelf. Overal waar ik kom word ik aanbeden. Elke dag. In elk gezelschap. Niet alleen thuis. Ook op kantoor. Zelfs de kaasboer ontvangt me met heel veel liefde en aandacht. Elke week!

Dat is wat ik nodig heb. En dat is wat ik krijg. Ik hoef niet een heel jaar lang te wachten op vier weken vakantieliefde. Ik krijg het nu. Altijd. Overal.

Hete bliksem – met dit verhaal behaalde Elisabeth Weers een plek in de top 3

De top 3 is gekozen!

Deze week maken we de top 3 van onze zomerse schrijfwedstrijd bekend! Op maandag, woensdag en vrijdag publiceren we steeds 1 verhaal op onze site.

Let wel op… dit doen we in willekeurige volgorde.

Iedereen uit de top 3 wint een mooie prijs. Nadat alle verhalen gepubliceerd zijn, zullen we onthullen wie is geëindigd op nummer 1 en een plekje wint in de gloednieuwe klas Autobiografisch schrijven!

Vandaag het verhaal van Elisabeth Weers. Gefeliciteerd!


Hete bliksem

Haar mond is een stukje geopend, ze snurkt zachtjes. Haar adem ruikt naar zoete appeltjes, ondanks de pizza met extra knoflook die we vandaag gegeten hebben. Ik leun op een elleboog en kan mijn ogen niet van haar afhouden. De drukkende warmte heeft een laagje zweet dat glanst als parelmoer over haar lichaam gelegd. Ik luister naar het gerommel van onweer in de verte; het lijkt dichterbij te komen. Het kan behoorlijk spoken hier tussen de bergen aan het Lago Maggiore. Bliksemflitsen volgen elkaar steeds sneller op en zetten ons tentje in een flikkerend groen licht. De geur van ozon prikt in mijn neusgaten. Iris mompelt iets, maar slaapt door. Ze ligt op haar rug op het luchtbed, de witblonde haren als een aureool om haar hoofd. Bij iedere ademhaling zie ik de welving van haar borsten rijzen en dalen. De tepels prikken door de soepele stof van het zijden hemdje dat ze draagt. Ik weet dat ze baalt van het bescheiden formaat van haar borsten, maar ik vind ze prachtig. Precies goed eigenlijk: ze passen bij de rest van haar elfachtige uiterlijk. Sexy Tinkerbell in menselijk formaat. Mijn hand glijdt als vanzelf naar beneden mijn slipje in. Ritmisch draaien mijn vingers rondjes over het thermostaatknopje tussen mijn benen. Ik voer het tempo en de druk op en haal steeds sneller adem. Vlak voordat ik klaarkom verlicht een bliksemschicht ons tentje alsof er een schijnwerper op wordt gericht. Ik ben verliefd op haar. Het besef slaat in, gevolgd door de rollende donder die mijn gekreun overstemt.
Iris schiet overeind. ‘Wat was dat?’
‘Rustig maar, het onweert.’
Ze gaat weer liggen, maar ik zie dat ze trilt.
‘Ben jij bang?’ Ze kijkt me met grote ogen aan.
‘Nee.’ Niet voor het onweer.
Ze schuift wat dichter naar me toe en pakt mijn hand, waarvan de middelste vingers nog vochtig zijn. Ze krimpt in elkaar bij iedere donderslag. Hand in hand liggen we te wachten tot het natuurgeweld voorbij is. Ik voel me gelukkig en verdrietig tegelijk en denk aan alles wat niet zo mag zijn.

‘Hé schat, jij lijkt ver weg.’
Ik schrik op uit mijn herinneringen wanneer mijn man de keuken binnenkomt.
‘Ik stond na te denken over het avondeten’, lieg ik.
‘En, wat wordt het?’ vraagt hij gretig.
‘Stamppot met zoete appeltjes’, improviseer ik vlug.
Hij komt achter me staan, duwt me met zijn heupen tegen het aanrecht en zoent me in mijn nek.
‘Mmm lekker, hete bliksem’ fluistert hij.

Heprep in de Klok – Marjolein Kranenburg

Vier studenten maken nog kans om de winnaar te worden van onze schrijfwedstrijd. Deze week publiceren we elke dag een van de verhalen, en vrijdag maken we de winnaar bekend.

De opdracht was: schrijf een verhaal dat je ooit als kind bedacht maar nooit opschreef. Trek het naar de volwassen wereld, zonder kinderhandschrift en typefouten, maar zoek hetzelfde gevoel. Voeg er zoveel inzichten, spanning en fantasy aan toe als je wilt. Vandaag het verhaal van Marjolein Kranenburg.

Heprep in de Klok

De streep licht op Ella’s dekbed wordt breder. Ze ziet het silhouet van een klein meisje aftekenen tegen het licht op de overloop.

‘Hallo zusje,’ zegt Ella, en ze slaat haar dekbed uitnodigend terug. Patty kruipt samen met Pluizenbeer tegen haar aan. Beneden woedt een gedempte ruzie, die dankzij de houten vloer veel te goed te horen is.

‘Mama zal zo wel naar boven komen,’ zegt Patty, ‘en dan wil ze toch in mijn bed slapen, dus…’

‘Het is goed, zusje, ik vind het fijn dat je bij me bent.’ Ella slaat haar arm om haar zusje heen, en zwijgend proberen ze de ruzie niet te horen.

Ella hoort een pets van huid op huid van beneden komen. Niets zeggen, mama, smeekt Ella in haar gedachten. Maar mama zegt een lelijk woord en meer petsen klinken, gevolgd door een doffe bons op de vloer. Ella perst haar lippen strak op elkaar. Hopelijk kan haar kinderfeestje morgenmiddag wel doorgaan. Haar verjaardag is inmiddels al twee maanden geleden, en haar feestje is al een keer verzet omdat mama ziek was dankzij papa.

Patty pakt Ella’s hand vast.
‘Vertel nog eens over Heprep die in papa’s klok woont,’ zegt ze fluisterend. ‘Wat doet hij als zíjn papa en mama ruzie maken?’

Ella haalt diep adem en denkt na. Toen Patty haar vroeg waarom de Friese staartklok raampjes had, verzon Ella het verhaal over het mannetje in de klok. Patty had met grote ogen geluisterd en toen Ella had gezegd dat niemand wist hoe hij heette, had Patty haar glunderend aangekeken. ‘Ik weet het wel,’ had ze op samenzweerderige toon gezegd, ‘hij heet Heprep.’
‘De ouders van Heprep maken nooit ruzie. Dat hebben ze een keer geprobeerd, maar toen werd Heprep zo boos, dat ze het nooit meer deden.’

‘Oh? Wat deed Heprep dan?’

‘Hij bond zijn vader vast met de ketting waar de gewichten aan hangen.’

 

 

‘Deed hij dat? En werd zijn vader toen niet boos?’

‘Jawel, woedend werd hij. Begon te schelden en te schreeuwen. Nog erger dan onze papa. Maar dat moet je niet doen bij Heprep. Oh nee. Dat is echt niet slim. Want Heprep haat schelden en schreeuwen.’

‘En toen?’ Patty’s handje knijpt hard in die van Ella.

‘En toen pakte hij één van de koperen gewichten en sloeg zijn vader daarmee zo, boem, op zijn hoofd.’

‘Echt?’

‘Echt. En toen zijn vader nog harder begon te schelden, sloeg Heprep hem steeds weer op zijn hoofd, harder en harder, tot zijn vader ophield.’

‘Was hij dood?’

‘Nee joh, dat zou Heprep nooit doen. Nee, Heprep sloeg de vieze woorden uit zijn papa’s hoofd, en daarna zei zijn vader alleen nog maar aardige dingen.’

Dan wordt het donkerder in de kamer, en de meisjes draaien gelijktijdig hun hoofden naar de slaapkamerdeur.

‘Mam,’ zegt Patty, ‘ik lig al bij Ella hoor. Dan kun jij in mijn bedje slapen. Wil je Pluizenbeer vasthouden? Hij kan heel goed troosten.’

‘Dat is lief van je, Patty. Maar dat hoeft niet. Hij wil vast liever bij jou slapen vannacht. Doen jullie je oogjes nou maar dicht en ga slapen. Het is al erg laat.’

‘Mam,’ zegt Ella, ‘gaat mijn feestje morgen wel door?’

Als haar moeder blijft zwijgen laat Ella zich in haar kussen zinken, en trekt haar dekbed verder omhoog.

‘Ga maar slapen,’ zegt haar moeder.

Ella zegt niets.

Ella wordt wakker van het gegil van Patty. Het komt van beneden. Haar kamer is in een groen licht gehuld door de zon die op haar gordijnen schijnt. Ze springt uit bed en rent de trap af. In de huiskamer ziet ze Patty naast haar vader staan, die onderuitgezakt in zijn stoel zit. Zijn hoofd is achterover gebogen, en zijn ogen lijken naar de Friese staartklok te staren die stil boven hem aan de wand hangt.

Patty gilt opnieuw, klapt in haar handen en springt op en neer. ‘Hij heeft het gedaan. Hij heeft het gedaan! Heprep heeft de vieze woorden uit papa’s hoofd geslagen. Nu is er nooit meer ruzie!’

Op de grond naast papa’s stoel ligt een koperen gewicht.

De oversteek – Liet Waller

Vier studenten maken nog kans om de winnaar te worden van onze schrijfwedstrijd. Deze week publiceren we elke dag een van de verhalen, en vrijdag maken we de winnaar bekend.

De opdracht was: schrijf een verhaal dat je ooit als kind bedacht maar nooit opschreef. Trek het naar de volwassen wereld, zonder kinderhandschrift en typefouten, maar zoek hetzelfde gevoel. Voeg er zoveel inzichten, spanning en fantasy aan toe als je wilt. Vandaag het verhaal van Liet Waller!

De Oversteek

De dreiging die muis Akkerman voelde bij het opkomen van de zon sloop langzaam dichtbij als een naderende schaduw. Hij wist dat het de laatste nacht was geweest dat hij aan de akkerrand had geslapen. Hij nam zijn vertrouwde wereld nog eens goed in zich op. Hij dacht aan zijn muizenfamilie en de vrienden: de vriendelijke Danko de haas, de ijdele Staartekip de fazant, de bunzings, wezels en Tar de boerderijkat. Alhoewel die laatste drie geen muizenvrienden waren. De dieren op de akker konden elkaar allemaal verstaan. Vriend en vijand, ze wisten wat ze aan elkaar hadden. Dat er soms een muis of haas verdween hoorde nu eenmaal bij het leven.

Maar wat mensen, machines en lawaai nu op de akker deden kon geen dier begrijpen en ze waren allemaal bang.

Bosjes en planten vormden een scheiding met een weg. Akkerman wist van zijn vader, die alles wist, dat het een snelweg was, die harde, kale grond met stinkende lawaaidingen. Zijn vader had er altijd streng voor gewaarschuwd en de dieren bleven er ver vandaan. Akkerman ging daar toch stiekem weleens bramen zoeken en vertelde zijn familie niet waar hij het lekkers vandaan had. Maar wel had hij gezien wat er aan de andere kant van die snelweg was. Daar trokken op deze ochtend zijn gedachten naartoe.

Akkerman klom in de stevige tak van een bosje. Vanuit zijn uitkijkpost zag hij dat verschillende dieren schuilplaatsen zochten of zelfs vluchtten. Hij zag Tar de kat op de loer liggen om te pakken wat hij pakken kon. Er prikten rood-witte stokken in de aarde, eentje vlakbij het hol van Akkerman.

De akkerranden waren gevaarlijk, daar waren de mensen met die stokken en machines bezig en in het hoge gras konden zich ook vijanden verstoppen. ‘s Avonds laat de akker oversteken dan? Nee. Gepakt worden door de vliegende muizenmoordenaars? Akkerman viel bijna radeloos naar beneden. Hij herpakte zich al snel en riep de muizenfamilie bij elkaar.

‘Wij moeten vertrekken, vanavond nog!’

Iedereen was opgewonden, niemand had een goed idee en iedereen wist het beter.

Als leider van de familie vertelde hij eindelijk zijn plan. De muizen keken elkaar verdwaasd aan. Een snelweg? Grasland aan de overkant? Waar? Hoe? Akkerman legde het begin van de reis uit. Dat was naar de bramenstruiken, vlakbij de snelweg. Het woord ‘bramen’ veroorzaakte nieuwe opwinding. O heerlijke zoetigheid! Akkerman nam weer streng het woord. Tot de bramen zou het niet zo moeilijk zijn, tenzij er vijanden in de buurt waren. Daar, onder de bramen zouden ze zich schuilhouden. In de nacht, als er maar weinig stinkdingen voorbij raasden, zouden ze zo snel ze konden oversteken naar het grasland, waar ze veilig zouden zijn. Dat zou de gevaarlijkste onderneming zijn.

Hoe dom was een stout neefje van Akkerman! Tijdens de oversteek rende hij plotseling terug om de braam te pakken die hij had laten vallen. Zowel de braam als hij waren nu plat. De rest van de familie stond dicht tegen elkaar aan, hijgend en geschrokken, op het grasland. Akkerman intussen viel van de ene schrik in de andere. Hij kon zijn kraalogen niet geloven. Het nieuwe grasland was maar een smalle strook! Met aan de andere kant nog zo’n snelweg. Ook daar raasden auto’s voorbij, nu allemaal de andere kant op. Ze zaten gevangen tussen twee hekken op een smalle strook gras en planten.

Alweer kreeg Akkerman een schok, want de muizen hoorden nu iets groots hun kant op ritselen. Een enorme bruine rat doemde op.

‘Goedenavond muizengezelschap,’ zei hij, ‘wie is hier de baas?’ Akkerman stapte voorzichtig naar voren.

‘Ik ben Joerick,’ zei hij. ‘Ik woonde hier prima. Maar nu ga ik vertrekken, op zoek naar een vrouw. Die kan ik hier niet niet vinden, deze nacht al, het is niet anders. Jullie zijn welkom, gebruik gerust mijn hol!’

Doodmoe tuimelden de muizen het grote hol in. Ze vielen als een blok in slaap. Akkerman niet. Deze sprak ’s morgens vermoeid de groep toe.

‘We zijn Joerick veel dank verschuldigd, alles heeft hij uitgelegd vannacht. Er is eten genoeg. Blijf altijd ver van de weg. Wij kunnen prima overleven hier’.

Wie denkt dat er tussen de vangrails geen dieren kunnen wonen, weet nu wel beter.

 

 

 

 

 

 

 

 

Verdwijnen – Charlotte straat

Vier studenten maken nog kans om de winnaar te worden van onze schrijfwedstrijd. Deze week publiceren we elke dag een van de verhalen, en vrijdag maken we de winnaar bekend.

De opdracht was: schrijf een verhaal dat je ooit als kind bedacht maar nooit opschreef. Trek het naar de volwassen wereld, zonder kinderhandschrift en typefouten, maar zoek hetzelfde gevoel. Voeg er zoveel inzichten, spanning en fantasy aan toe als je wilt.

De shortlist:

  • Het Meisje en de Oude Jan – A. Molenaar
  • Verdwijnen – C. Straat
  • De Oversteek – L. Waller
  • Heprep in de klok – M. Kranenburg

Verdwijnen – Charlotte Straat

‘Hier is ‘t.’ Roel’ s vader schoot zijn sigaret weg. Wat voor mij lag overweldigde me dusdanig dat ik even mijn adem inhield. ‘We hebben maar anderhalf uur.’ vervolgde hij. Roel zat naast me op de achterbank en keek mij doordringend aan.

‘ Timo, weet je zeker dat je dit doen wilt?’

Ik slikte een brok in mijn keel weg en knikte. Roel had mijn hulp ingeroepen en we beseften allebei dat ik mijn zorgvuldig bewaarde geheim straks aan zijn vader prijs moest geven.

‘Als jij maar klaar staat met een deken en kleding.’

Roel klopte op de sporttas op zijn schoot. Ik ontmoette de priemende blik van zijn vader in de achteruitkijkspiegel en knikte nogmaals.

‘Ik ben er klaar voor.’

‘Het oortje zit niet te los?’ vroeg hij. Ik schudde mijn hoofd. Het was nog maar de vraag of het zou lukken. Het oortje was lichaamsvreemd, meestal verloor ik alles wat geen onderdeel was van mijn lijf.

Het was begonnen toen ik een maand of zeven was, mijn moeder had mij boven in de wieg gelegd om mij een paar uur later naakt en krijsend op de keldervloer terug te vinden. Op de een of andere manier kon ik door materie heen zakken of er zelfs in oplossen.
De enige logische verklaring die voor mijn toestand te vinden was dat mijn moeder, net als mijn vader een wetenschapper,  toen  ze hoogzwanger was, waarschijnlijk in aanraking was gekomen met straling tijdens een van hun experimenten. Om hun onderzoek niet het gevaar te brengen hadden ze besloten niets over mijn gave naar buiten te brengen. En ik hield mijn mond, bang om voor weirdo uitgemaakt te worden.

Het werd pas echt lastig toen ik zelf ontdekte waartoe ik in staat was. Ik greep elke gelegenheid aan om te experimenteren. Maar al gauw hield het gluren bij de buren op omdat de verveling toe sloeg, zo in je eentje was er geen lol aan.

Totdat ik in de brugklas bevriend raakte met Roel. Ik moest het gewoon aan hem vertellen en na mijn eerste demonstratie ging Roel helemaal uit zijn dak. Hij zag duizend en een mogelijkheden die voor mij inmiddels al gewoon waren.
Daarom kwam zijn vraag niet uit de lucht vallen. De kranten stonden er bol van en Roel zijn vader, rechercheur, zat boven op de zaak. Vier jonge meisjes, uit dezelfde klas waren van de een op andere dag verdwenen. Het onderzoek verliep traag, de druk was groot en er waren te weinig aanknopingspunten. Tot een paar dagen geleden, er waren aanwijzingen en tips binnengekomen die nagetrokken moesten worden.

Een informant van Roel’ s vader had een briefje gegeven waarop stond:
Reefer containers, City Terminal Eemhaven Rotterdam, dinsdag 12 september
16:00 uur.

En daar stonden we dan de bewuste dinsdagmiddag om half drie oog in oog met wel twee duizend Reefer containers die op het punt stonden verplaatst te worden naar de Terminals. Zonder een containernummer kon de vader van Roel niets, hier begon mijn rol.
We haastten ons naar de dichtstbijzijnde rij. Zonder iets aan zijn vader uit te leggen duwde Roel mij tegen de wand van een stalen kolos en vrijwel direct verdween ik.

Zoals ik al dacht verloor ik  het oortje en dus ook mijn contact, als een bezetene verplaatste ik mij door stalen wanden van container naar container. Rij na rij en al wat ik tegen kwam was, vis, fruit bloemen en bevroren hompen vlees. Buiten adem kwam ik terug bij Roel.

‘Een half uur.’ schreeuwde hij me toe. ‘Nog een rij te gaan!’

Ik werd boos van wanhoop, waar waren ze? Plots kwam ik in een lege ruimte achter een koeling met bevroren kippen. Daar lagen ze verdoofd of dood op smerige matrassen die naar urine roken. In mijn blootje holde ik naar buiten op zoek naar Roel, mijn hart in mijn keel en in mijn hoofd het containernummer herhalend.

Van alle kanten kwam er blauw licht terwijl ik mij haastig aankleedde. Roel’s vader duwde mij abrupt in een politie auto.

‘Naar huis met jullie!’ en terwijl hij mij aankeek, ‘Vraag je ouders iets van kleding voor je uit te vinden.’

De shortlist is bekend! Het Meisje en de Oude Jan – A. Molenaar

Vier studenten maken nog kans om de winnaar te worden van onze schrijfwedstrijd. Deze week publiceren we elke dag een van de verhalen, en vrijdag maken we de winnaar bekend.

De opdracht was: schrijf een verhaal dat je ooit als kind bedacht maar nooit opschreef. Trek het naar de volwassen wereld, zonder kinderhandschrift en typefouten, maar zoek hetzelfde gevoel. Voeg er zoveel inzichten, spanning en fantasy aan toe als je wilt.

De shortlist:

  • Het Meisje en de Oude Jan – A. Molenaar
  • Verdwijnen – C. Straat
  • De Oversteek – L. Waller
  • Heprep in de klok – M. Kranenburg

Het meisje en de Oude Jan

Het is tijd om naar muziekles te gaan. Ik heb geen zin. Buiten is het grijs en koud, het wordt al donker. De Oude Jan, scheve kerk aan het eind van de gracht, slaat vier maal. Het diep brommende geluid trilt door het huis.

Ja, ik weet het, ik moet naar muziekles. Ik heb geen zin. Geen zin in de juf met haar strenge lange vlechten en gezicht als een uil. Ze kijkt boos en haar ogen priemen. Maar het moet, zeggen papa en mama.

Oké, daar ga ik. Dag warm kussen en lievelingsboek. Dag zusje spelend met lego in de hoek. Ik moet naar muziekles. Is het niet stom? Over de donkere grachten, langs de Oude Jan. Ik ben een beetje bang.

Hallo fiets, rijd mij snel en schijnt je lamp wel fel? Tas met blokfluit en notenboek hang ik aan je stuur. De gang is warm en licht, ik rijd het donker in. Gracht met straatstenen, mijn wielen rollen over jou heen. Licht valt uit hoge ramen. Achter ramen thee, warmte en lachende mensen. Doorfietsen, straks ben ik te laat.

Oude Jan, scheve toren, je komt steeds dichterbij. Nu rijd ik jouw schaduw in. Mijn voeten trappen op de pedalen, stenen flitsen onder me door. De blokfluit tikt steeds tegen mijn knie. Koplamp hangt scheef en flikkert licht over stoeprand.

Oude Jan, laat me erdoor, straks val jij om en lig ik onder jou. Je bent zo groot en zwaar en zwart. Ik wil niet dood.

Rechtop sta ik op mijn fiets en trap zo hard ik kan. Het is doodstil op de gracht. Waarom zijn de lantaarns niet aan? Het water glimt donkerblauw. Indigo. Monsters rusten op de bodem. Ik hoor ze zuchten.

Laat me gaan, hijg ik.

Rimpel in wateroppervlak. De Oude Jan doemt op. Ik kijk niet op. De toren leunt over me heen, de stenen knarsen. De wind loeit door de poorten en duwt mij terug. Ik zit gevangen tussen toren en straat.

Tiktiktik, blokfluit tegen mijn knie. Als ik bij de volgende brug ben zal ik veilig zijn voor jouw vallende stenen. Weg van monsters. Donkere vogelheksen zoeven uit de kerk en ze krassen hard en schel. Ze zullen me vangen en vermorzelen. Ze scheren langs mijn hoofd.

Flikker, flikker, licht, de koplamp.

Daar iets verder licht uit een huis! Een vrouw doet net haar deur open.

Kom op kom op, vlucht voor stenen, vogelheksen en watermonsters.

Ik ben er bijna, bijna veilig.

Mijn hart bonkt en gepiep komt uit mijn borstkas. Een auto achter me, een golf van licht. Daar is de brug, met

Lantaarns springen aan. Door een tunnel van licht fiets ik naar de muziekschool. In de verte klinkt de stem van een huilend meisje.

Ik heb het gehaald, het is gelukt.

Fiets tegen een lantaarnpaal. Het gebouw straalt als een gouden kerstbal.

Ik huppel naar het geluid van piano en binnen galmen mijn voetstappen door de grote hal. Daar is het lokaal en juf. Haar vlechten zijn goudgeel met rode linten en haar gezicht een lachende volle maan.

Achter mijn tafeltje, blokfluit klaar voor een noot. Niet dood.