Rood – verhaal door Amie Teeuwen

Het laatste verhaal dat een plekje heeft behaald in de top 3 van de Thriller-schrijfwedstrijd is ‘Rood’ door Amie Teeuwen! 

Alle verhalen zijn beoordeeld op stijl (woordkeus, dialogen, etc.), intrige (o.a. originaliteit, verrassing) en uiteraard op spanning.

Het verhaal van Amie Teeuwen viel op door een hele eigen schrijfstijl. Het is bovendien het verhaal waar het meest over gediscussieerd is binnen de jury. Rood is goed geschreven, heeft een prima spanningsopbouw en het einde komt als een verrassing. Een schrijver met talent, dat is zeker!

Wij feliciteren Amie, Connie en Nadia met hun prijswinnende verhalen! Maandag zullen we via Facebook onthullen op welke plek deze drie topverhalen zijn geëindigd. 


Rood

Hij gooide nog even haar schoenen in de vuilnisbak. In het rode leer van de rechterschoen, die hij met zijn laatste restantje liefde nog iets langer had vastgehouden, stond de afdruk van haar kleine teen, een bolletje waar de kleur iets afgesleten leek. Hij dacht aan die zondagmiddag in het park, weggedommeld in de namiddagzon. Wakker geschrokken, had hij, naast zich, een rode pump ontwaard, wippend. Zijn ogen waren langzaam omhoog gekropen, langs de kousen die haar benen deden glanzen, de rok die zich bevallig om haar dijen plooide, langs het korte bontjasje en het rode sjaaltje, wulps om haar blanke hals geknoopt. In een flits zag hij het korte zwarte kapsel, de blanke huid en een zweem van rode lippen. Hij wendde snel zijn blik af. Te jong, te aantrekkelijk. Maar ze begon tegen hem te praten. Het bracht hem van zijn stuk. Wat zei ze? Ze lachte om haar eigen woorden. Verward mompelde hij iets. Hij had zich herpakt en zich naar haar toe gedraaid. Hij was immers 47, niet oud, en zag er nog prima uit.

Een uur later hadden ze er nog gezeten. De zon was verdwenen. Zij bleef behaaglijk in haar bontjasje en praatte en lachte haar volle rode lippenlach. Hij gloeide van haar warmte. Haar woorden, haar gave blanke huid, haar geur, alles betoverde hem. Ze draaide zich verder naar hem toe en tussen de knopen gaapte haar jas. Hij zag een stukje van haar bloesje. Nog meer knopen. Zijn spijkerbroek verstrakte. Hij rook haar seksualiteit en het leek haar niet te deren. Maar hij luisterde ook, gretig. Dronken werd hij, van haar woorden, haar wulpsheid, haar onverdeelde aandacht.

Even dacht hij aan Els, brave Els, toegewijde Els. Die op hem zat te wachten, met groene thee. “Hoe heet je eigenlijk?”, vroeg hij. “Lolita”, zei ze. “Mijn ouders waren kennelijk geïnspireerd door Nabokov. Of de naam bij me past is voor jou een vraag, voor mij een weet”, voegde ze er olijk aan toe. Hij voelde de opwinding die de naam opwekte. Weer werd zijn blik getrokken naar de opening tussen de tweede en derde knoop van het bontjasje. Dat bont, luxueus, zacht, aaibaar, gevaarlijk. Ze stond op. “Ga je mee voor een kop koffie?”, vroeg ze. “De zon is weg. Ik heb het wat koud.” Hij keek naar het koffiehuis aan de overkant en dacht even aan Els en de groene thee. “Prima”, zei hij. “Ik kan wel een opwarmertje gebruiken.”

Zo was het begonnen, een jaar geleden. Ze waren naar het koffiehuis gelopen, maar ze pakte haar sleutel en opende de deur ernaast. Ze bleek boven het koffiehuis te wonen, in een klein appartement. De koffie dronken ze aan haar tafel, maar nog voor hij zijn laatste slok kon nemen, hadden ze al in bed gelegen en laafde hij zich gulzig aan haar lichaamsvocht. Hij ontdekte haar. Alles was mooier aan haar, veel mooier dan de voorstelling die hij in het park had gemaakt, veel mooier dan Els, mooier dan Els ooit. Hij had geen schaamte gekend, geen schuld. Hij was de man van zijn eigen dromen geworden.

Naderhand was hij naar huis gegaan, dronken van lust, wetend dat hij dit niet meer kon loslaten. Els had hem groene thee voorgezet en ze had hem vragend met haar wereldvreemde bruine ogen aangestaard. “Heb je een leuke middag gehad?” Hij had haar weg willen duwen, slaan zelfs, de hete thee in haar goedmoedige gezicht willen gooien. Zijn agressie bracht hem van zijn stuk. “Ik ben moe. Ik ga vroeg naar bed.” “Als je wilt douchen, pak ik een schone handdoek voor je. Ze liggen nog in de wasmand.” Hij voelde hoe zijn longen zich vulden met woede, hij kreeg een prikkelend gevoel achter zijn ogen en zijn oren begonnen te suizen. Wie was zij om te bepalen dat de geur, het zweet, de sporen van Lolita’s handen en haar natte mond van zijn lichaam gespoeld moesten worden? “Ik ben niet gehandicapt”, had hij haar toegebeten en hij hoorde hoe ze scherp inademde.

In de maanden die volgden verdween hij geheel in zijn Lolita. Hij vernederde Els als hij haar zag en ze kwijnde weg. Hij haatte haar afhankelijkheid. Bij iedere toenadering vluchtte hij, van de ene hunkerende vrouw naar de andere. Van een trouwe hond naar een speelse poes, had hij zichzelf voorgehouden. Lolita was verrukkelijk, hij verdiende haar, zijn goddelijk meisje, zijn seksspeeltje, zij die zijn naakte lichaam zag en het bewonderde. Haar adoratie deed hem opzwellen. Maar Lolita was meer, zijn gelijkwaardige, slimmer zelfs. Gevaarlijk ook. Ze kneedde zijn gedachten, ze stuurde hem, en hij, liefdesgeile gek, liet haar begaan. “Verlaat je vrouw, je hebt niets aan haar, ze is een blok aan je been, ze ziet je niet zoals ik je zie.” Ze werd aanhoudend, dwingend zelfs. “Laat haar gewoon in de vaart lopen”. Het was haar menens. Als hij, geschrokken, niet antwoordde, duwde zij hem ruw van zich af, ging uitdagend voor hem staan, zodat zijn lusten onbedwingbaar werden en hij hijgend inging op haar suggesties.

En nu, wederom vlak voor zijn hoogtepunt, nu hij als was in haar lichaam wegsmolt, bespeelde ze hem. Hardvochtig rukte ze hem uit haar lichaam en spoot haar gif. “Ontdoe je van je vrouw. Hoe moeilijk kan dat zijn? Waarom zou je je leven vergooien aan een nutteloos blind oud wijf?!?” Hij ademde scherp in, trok zich naar de rand van het bed. Op de grond lagen haar schoenen, hitsig uitgeschopt, en het leek alsof hij verzoop in het rood, het spoot als bloed door zijn ogen, vulde zijn mond, suisde in zijn oren en hij zag niets meer, voelde alleen de blanke hals in zijn sterke, klemmende vingers.

Duizelig graaide hij zijn spullen bijeen, opende de voordeur en wankelde in trance naar de verlaten parkeerplaats bij de supermarkt. Hij wilde net de zak in de container gooien, toen hij de rode schoenen zag. “Shit!” siste hij.

Hij belde Els. “Ik kom eraan. Nog even iets opruimen.”

 

Een rieten pet als dak – René Appel

Veel werkwoorden moeten een ‘levend’ (of ‘menselijk’) onderwerp bij zich hebben. Je kunt niet zeggen: ‘De kruk twijfelde’ of ‘De kraan vergiste zich’. Schrijvers hoeven zich van dat soort regels niets aan te trekken. De eerste, ‘ongrammaticale’ zin wordt bijvoorbeeld al veel acceptabeler als je hem in een verhaal zou uitbreiden tot: De kruk twijfelde en wist eigenlijk niet goed of hij een kruk of een stoel wilde zijn (denk aan de stoelen/krukken met een opstaand randje bij hoge receptie- of statafels).

Zo kom je in het domein van het metaforisch taalgebruik. Een auteur die op een prachtige manier deze stijlfiguur kon hanteren, was de Duitser Siegfried Lenz (1926-2014). Hij is in Nederland misschien minder bekend dan zijn generatiegenoten Günter Grass en Heinrich Böll, maar zeker zo goed en wat mij betreft zelfs beter, vooral zijn Duitse les, een absolute aanrader.

De volgende voorbeelden komen uit De overloper, zijn tweede roman, die pas na zijn dood werd ontdekt en in 2016 voor het eerst werd uitgegeven:

  • Schijnheilig schoof de rivier zijn water naar de zee (…) (Omdat de rivier zich niets aantrekt van het feit dat soldaten elkaar afmaken rond en in die rivier, RA).
  • Voorzichtig liepen ze naar een met riet gedekt gebouw toe – een gebouw dat zijn rieten pet ver over zijn voorhoofd had getrokken, alsof het niets met de wereld te maken wilde hebben (…).

De laatste roman van Tommy Wieringa, De heilige Rita, bevat ook een aantal mooie metaforen waarin aan niet-menselijke eenheden menselijke eigenschappen of handelingen worden toegeschreven, zoals in de volgende voorbeelden:

  • In de achtertuinen van de douaniershuizen kwijnen de maïsstengels en wacht de boerenkool de eerste nachtvorst af.
  • Het gebouw helt een beetje voorover, moe van alle gedane arbeid.
  • Het pennetje vloog over het papier, het vond alles even interessant.

Zowel Lenz als Wieringa is spaarzaam met dit soort metaforisch taalgebruik, want voor je het weet wordt het een maniertje dat leidt tot te uitbundige metaforen. Dan zet je je fiets niet meer in een rek, maar aanvaard je de uitnodiging van het rek om je fiets tussen zijn stalen tanden te plaatsen.

Over de auteur:

René Appel is lid van de Raad van Advies van de Schrijversacademie. René Appels eerste misdaadroman werd gepubliceerd in 1987, Handicap. Daarna verschenen nog veel andere romans en korte verhalen. Vele malen werd een boek van hem genomineerd voor de Gouden strop, de prijs voor het beste Nederlandstalige spannende boek, en twee keer werd een boek bekroond: De derde persoon in 1991 en Zinloos geweld in 2001. Schone handen werd in 2015 succesvol verfilmd met in de hoofdrollen Thekla Reuten en Jeroen van Koningsbrugge. René Appel is ook de auteur van Spannende verhalen schrijven, over de wijze waarop schrijvers spanning kunnen aanbrengen in hun verhaal. Onlangs verscheen van hem Joyride en andere spannende verhalen 

Kvinneteikbesleuk – René Appel

Kvinneteikbesleuk – Nee, dit is geen woord uit het Lets of uit het Quecha. Zo’n woord moet je ook niet alleen lezen, maar luidop laten klinken. Dan hoor je meteen dat het een directe, min of meer fonetische weergave is  van de volgende Nederlandse zin: Ik vind het eigenlijk best leuk. ‘Kvinneteikbesleuk’ is pure spreektaal zoals schrijvers die over het algemeen nooit in hun dialogen zullen gebruiken.*)

Hoe ver kunnen schrijvers gaan met het weergeven van spreektaalkenmerken (waarbij ik meteen benadruk dat die tegelijk vaak karakteristiek zijn voor non-standaard Nederlands)? In het tv-programma ‘De pennen zijn geslepen’ (waarin enkele bekende Nederlanders een thriller moesten schrijven) zei cursusleider Paul Sebes dat de taal in dialogen geen kenmerken van spreektaal mochten bevatten. Dat is natuurlijk onzin. De taal in dialogen mag niet gelijk zijn aan spreektaal, maar moet wel op spreektaal lijken. Anders krijgt de lezer keurige boekenzinnen voorgeschoteld in keurige schrijftaal. ‘Maar zo praten mensen helemaal niet’ denken lezers dan.

Hoe doet een schrijver dat en om welke spreektaalkenmerken gaat het? In het artikel ‘Algemeen Plat Nederlands’ (Schrijven Magazine, oktober 2011) ben ik hier al eens op ingegaan. Het betreft kenmerken op verschillende linguïstische niveaus: klanken (‘nou’ in plaats van ‘nu’), vervoegingen (‘hij heb’ voor ‘hij heeft’), woordkeuze (‘bek’ en niet ‘mond’).

Als het gaat om spreektaal dan zijn er ook heel andere zaken in het geding. Ik werd daar vooral met mijn neus op gedrukt door de analyses die ik heb gemaakt van het taalgebruik van zgn. Bekende Nederlanders voor het radioprogramma De Taalstaat in de rubriek TNA (elke zaterdag van 11.00 tot 13.00 uur op Radio 1). Enkele zaken die me zijn opgevallen:

  • Relatief nieuwe combinaties als ‘helemaal goed’, ‘een soort van’, ‘zeg maar’ (maar ook het bekende ‘ik bedoel’) worden vaak gebruikt, door sommige mensen heel vaak.
  • Hetzelfde geldt voor losse woorden als ‘eigenlijk’, ‘gewoon’ en ‘natuurlijk’, die qua betekenis in feite niets bijdragen aan de inhoud van de zin; het zijn zogenaamde stopwoorden, loze opvullers. Er zijn mensen die in vrijwel elke zin minstens één keer ‘gewoon’ gebruiken.
  • Heel veel mensen beginnen hun zinnen met ‘Nou,…’, ‘Nou ja,…’ ‘Kijk…’, ‘Ja, kijk…’, ‘Kijk ’s…’, ‘Ja, nee…’ of zelfs ‘Ja, nee, ja…’.

Het is niet aan te raden om als schrijver je dialogen te doorspekken met deze spreektaalkenmerken. Het is van belang om er spaarzaam gebruik van te maken. Wanneer wel en wanneer niet is niet eenvoudig te zeggen. Zelfs als geroutineerd schrijver en taalanalyst moet ik zeggen: kvinneteikbeswelmoelek.

*) Zie ook het boek van Jan Kuitenbrouwer Eik bes leuk (Thomas Rap, 2014), dat natuurlijk Eikbesleuk had moeten heten.

Over de auteur:

René Appel is lid van de Raad van Advies van de Schrijversacademie. René Appels eerste misdaadroman werd gepubliceerd in 1987, Handicap. Daarna verschenen nog veel andere romans en korte verhalen. Vele malen werd een boek van hem genomineerd voor de Gouden strop, de prijs voor het beste Nederlandstalige spannende boek, en twee keer werd een boek bekroond: De derde persoon in 1991 en Zinloos geweld in 2001. Schone handen werd in 2015 succesvol verfilmd met in de hoofdrollen Thekla Reuten en Jeroen van Koningsbrugge. René Appel is ook de auteur van Spannende verhalen schrijven, over de wijze waarop schrijvers spanning kunnen aanbrengen in hun verhaal. Onlangs verscheen van hem Joyride en andere spannende verhalen