Kleintje - Ingeborg van Es-Boomsluiter

Ik kon er niks aan doen. Deze gedachte schiet door mij heen als ik met volle kracht tegen een solide stuk lucht aanvlieg. Hoe had ik kunnen weten dat dit niet de maan was dat me zo aantrok? Tijdens mijn val probeer ik me met alle zes de pootjes aan iets vast te klampen, maar het doorzichtige oppervlak bied geen houvast. Genadeloos glij ik naar beneden. Plof. ‘Geen paniek, geen paniek!’ Ondanks mijn eigen bemoediging, ritsel ik rusteloos met mijn vuurkleurige vleugels en staan al mijn haren overeind. Na een vlugge oriëntatie besluit ik weer op de vleugels te gaan, maar de lucht houdt binnen enkele vleugelslagen op. Drie keer vlieg ik hetzelfde rondje en nergens zie ik een uitweg. Het doorzichtige platte oppervlak waar ik tegenaan ben gevlogen is vanuit deze ronde gladde ruimte niet meer te zien. In het licht van de schemering zie ik boven mij slechts een plat wit plafond met in het midden een zilveren trechter. Opgesloten. ‘Oh nee. oh nee oh nee! Dit is het einde!’ ‘Nou nou, zoveel paniek is echt niet nodig hoor.’ Een zachte zoete stem vult de ruimte. Een grijs pootje verschijnt uit één van de perfect eivormige kuilen die zich in deze gevangenis bevinden. Elegant kruipt een onopvallend gekleurde nachtvlinder uit de schuilplaats. Enkele geluidloze vleugelslagen later land ze naast me. ‘Geen paniek’ herhaalt ze. ‘Het komt helemaal goed. Morgenochtend komt één van die grote vleugellozen ons bevrijden. Ze zeggen dat ze deze nachtvlindervallen gebruiken om ons te tellen. Is dat niet gek?’ Deze woorden stellen me allesbehalve gerust, maar voordat ik daarop inga heb ik een prangende vraag. ‘Wat ben jij?’ ‘Nou nou, jij hebt ook geen manieren aangeleerd.’ Ondanks haar strenge woorden glimlacht de grijze nachtvlinder die voor me zit en ik ontspan lichtjes. ‘Sorry. Ik ben Kleintje.’ Ik ritsel met mijn vleugels en toon haar het felle roodoranje patroon erop. Ik ben een pijlstaartvlinder van de soort klein avondrood. Wat is uw naam? En van welke soort bent u als ik u dat vragen mag?’ ‘Aangenaam. Men noemt mij Sapna van de Morpheusstofuilen.’ ‘Ah een dromer’ zeg ik ‘jullie zijn allemaal zo optimistisch. Het enige wat vleugellozen doen is ons de vernietiging in helpen. Is het niet met de poot, dan wel met de tong.’ ‘Nou nou nou’ herhaald Sapna voor de zoveelste keer. ‘Daar zit een verhaal achter, ik voel het.’ ‘Niet slechts één verhaal, mijn hele leven.’ ‘Misschien lucht het je een beetje op om daar iets over te vertellen. We zitten hier immers vast tot zonsopkomst. Bovendien ben ik wel benieuwd waarom je zo zwartgallig bent, mijn ervaringen met de vleugellozen zijn alleen maar goed.’ ‘Dan heb je de nacht voor je ogen getrokken’ zeg ik bitter ‘Maar goed, ik zal je eens wat vertellen.’ ‘Sinds ik uit mijn pop ben gekropen, heb ik slechts droge nachten meegemaakt. Eerst vond ik dat wel prettig, als het regent dan vlieg ik niet. Anders gaan de vlammen op mijn vleugels uit.’ Kort lach ik om mijn eigen grap, Sapna blijft echter stil. ‘Maar toen hoorde ik van een vriend dat er een grote droogte is, doordat de vleugellozen te veel water willen hebben. Nou én dacht ik, daar heb ik toch niks mee te maken. En bovendien vroeg ik me af of die vriend niet te veel pollen had gesnoven.’ ‘Nou nou..’ ‘Nou inderdaad, want twee nachten geleden vloog ik rond, overal waar ik kwam, waren de bloemen verdroogd of leeg. Nergens was er nectar te bekennen.’ ‘Tjonge’ ‘Ik raakte steeds wanhopiger en vervloekte elke vleugelloze die ik tegenkwam. Gelukkig zijn dat er niet veel zo in het donker.’ Sapna kijkt nu toch wel zorgelijk terwijl ik mijn verhaal vertel en ik vraag me af of ze is overtuigd dat vleugellozen slecht nieuws betekenen. ‘Hoe heb je dat overleeft?’ ‘Uiteindelijk na uren vliegen landde ik op klimop. Ik kon niet meer.’ ‘En toen?’ ‘Een briesje raakte mijn antenne en daarin proefde ik de zoete geur van kamperfoelie. Zo ben ik in deze tuin beland.’ Sapna glimlacht triomfantelijk ‘Toch maar goed dat er zoveel fijne tuinen zijn die de vleugellozen beplanten met nectarplanten vind je niet?’ Van verbazing zet ik mijn antennen recht overeind. ‘Ja, okay, maar…’ Snel herpak ik me. ‘Maar dat is lang niet het enige dat me is overkomen dankzij de vleugellozen! Sapna troffelt met haar poten, klaar om iets te zeggen, maar ik ga snel door. ‘Ik heb een bijenvriend verloren die langs een veld zat te eten. Er kwam een groot ding langs dat vloeistof over hem heen spoot. Hij wist meteen dat het foute boel was. Als er nu werd gespoten, dan was het eerder ook gedaan. Het nectar in zijn maag was puur vergif. Daarna voelde hij zich vreselijk. Alles wat hij kon doen was naar mij toe te vliegen om hulp te vragen. Hij stierf in mijn pootjes!’ Mijn stem schiet een trilling omhoog. Lichtjes trilt mijn tong terwijl ik deze in- en uitrol. ‘Het spijt me van je vriend’ haar stem streelt mijn hoofd als een zacht bloemblaadje. ‘Ik geef toe dat niet alle vleugellozen het beste met ons voor hebben, maar ze zijn lang niet allemaal slecht.’ ‘Oh nee? Waarom laten ze dan allemaal die nepmanen branden, waardoor er plotseling 20 manen in de nacht zijn? Waarom zitten we nu hier opgesloten in een val, gelokt door één zo’n nepmaan? Ze gaan ons vast opeten.’ ‘Kleintje toch, je ziet overal schaduwen. Deze vallen zet de vleugellozen neer om ons te bekijken, meer niet. Als ze bij de ochtendstralen ons eruit komen halen is alles wat je hoeft te doen een pootje naar hun uit te steken en zij halen je er voorzichtig uit. Vertrouw me maar, ik heb het al drie keer meegemaakt.’ ‘Je vertrouwen? Ik vertrouw niet eens mijzelf!’ In de stilte die valt hoor ik slechts het ongemakkelijke geritsel van Sapna. ‘Toen ik nog een rups was, zag ik een groot ding aankomen. Daar zat ik, bovenop geel walstro, te eten van de lekkere plant. Mijn broertjes en zusjes zagen het niet. Toen het op ons afkwam, heb ik me laten vallen. Ik wist niet wat het was, maar ik was doodsbenauwd! Geen moment heb ik toen aan mijn familie gedacht. Sindsdien echter, denk ik aan ze, elke minuut van elke nacht.’ ‘Arm Kleintje, je was toen nog zo klein. Je had er niks aan kunnen doen. Zelfs als je ze had gewaarschuwd…het is vreselijk. Maar dat betekent niet dat niemand te vertrouwen is. Let op mijn woorden, als jij je poot durft uit te steken, kom jij wel op je plek.’

Een witte schittering weerkaatst op het zilveren oppervlak boven mij. Plotseling opent de gehele hemel en wordt de val verlicht. ‘Oh moet je zien! Een klein avondrood! wow, die worden steeds zeldzamer!’ Een grote zachte stengel wordt naar mij uitgestoken. Even aarzel ik, maar met de woorden van Sapna in mijn achterkop steek ik een pootje uit en grijp me vast. ‘Vaarwel Sapna’ fluister ik terwijl de vinger mij omhoog lift. ‘Tot ziens Kleintje, het ga je goed.’ De vleugelloze bekijkt me. Enthousiaste geluiden komen uit de grote opening op de kop. Ik verroer me niet, te bang om iets te doen. Een flits verblind me tijdelijk. ‘Wow, zelfs op de foto knallen de kleuren.’ Tot mijn grote verbazing zet ze me daarna in de kamperfoelie. Lang kijk ik nog naar mijn eigen poot. Ik kan er toch wel iets aan doen.

 


Naar de vorige blog

Ga terug naar het overzicht van alle blogs

 


Deel deze blog: