Wie heeft gezegd dat schrijven makkelijk is? - door Manon Duintjer

1993

Ik was 23 en samen met mijn vader reisde ik twee maanden door India. Het land maakte diepe indruk op me. De mensenmassa’s, de armoede, de alomtegenwoordige religie en de overweldigende natuur: alles leek uitvergroot, niets was middelmatig.
Ik dacht: als ik ooit ‘schrijver’ word, dan schrijf ik een roman over deze reis.
We bezochten verschillende ashrams waar ik me ergerde aan materialistische goeroes en hun dweepzieke volgelingen, maar tegelijkertijd graag luisterde naar een oudere Indiase leraar met een dikke bril die uitlegde hoe ‘Brahman de aarde doordringt zoals het goud de armband’. Niet dat ik hem helemaal begreep, maar zijn woorden fascineerden me wel. Ook maakte ik  verschijnselen mee die ik niet rationeel kon verklaren zoals permanent stromende as uit het portret van een van de goeroes. Op rustige momenten schreef ik in mijn dagboek en ik dacht: als ik ooit ‘schrijver’ word, dan schrijf ik een roman over deze reis.

2011

Ik was 42 en publiceerde mijn eerste roman De S-machine. Nu was ik ‘schrijver’ en dus brak het moment aan om over India te schrijven. Maar natuurlijk niet over mezelf en mijn vader. Nee, dat was niet interessant genoeg. Ik verzon twee personages: Edward, een docent aan de filmacademie en zijn oud-leerling Kim. Ze zouden elkaar tegenkomen in een Indiase ashram en totaal verschillend reageren op de hocuspocus die ze daar aantroffen: Edward vol overgave, Kim rationeel en sceptisch. Dat was een mooi conflict. Van daaruit zou ik verder schrijven. Vol goede moed ging ik aan de slag.
Vaak zat ik met tegenzin achter de computer. Ik kreeg er zelfs rugpijn van.
Helaas, het schrijfproces bleek uiterst traag en moeizaam: ik worstelde met het perspectief, de personages bleven karikaturaal en hoe bracht ik in godsnaam genoeg spanning in het verhaal om de lezer door te laten lezen. Vaak zat ik met tegenzin achter de computer. Ik kreeg er zelfs rugpijn van. Maar hé, wie heeft gezegd dat schrijven makkelijk is?

2016

Ik was 46 en ik zat met versie nummer zoveel tegenover mijn toenmalige redacteur.

‘Goed geschreven, maar waar gaat het nou eigenlijk over?’ vroeg ze. ‘En wie is je doelgroep?’ Ik stamelde wat over spiritueel geïnteresseerden, maar juist ook weer niet, over vrouwen van mijn leeftijd en over oudere homo’s. Eerlijk gezegd had ik geen idee.

Die avond ging ik uit eten met een goede vriend, tevens ex-uitgever en Indiakenner. Na een paar glazen wijn verzuchtte ik: ‘Wat moet ik nou? Wil jij het niet eens lezen?’ Hij schudde meewarig zijn hoofd en antwoordde: ‘Waarom doe je zo moeilijk? Je hebt zelf zo’n goed verhaal. Waarom zou je iets verzinnen? Waar ben je bang voor?’

De vraag wat mijn vader ervan zou vinden parkeerde ik.
Tsja, waar was ik bang voor? Ik had mezelf voorgehouden dat mijn eigen verhaal te saai zou zijn, maar nu realiseerde ik me dat ik vooral bang was dat het te dichtbij zou komen. Voor mezelf en voor mijn vader die nog leefde. Op hetzelfde moment voelde ik ook dat mijn vriend gelijk had. Na vier jaar ploeteren met fictieve personages en ingewikkelde plotwendingen zag ik in dat een vader en een dochter het verhaal precies de dramatische lading zouden geven die het nodig had. Waarom maakten zij samen die reis? Wat was er vroeger gebeurd? Die vragen zouden het verhaal urgent maken.

Hoewel ik er de volgende ochtend (met een milde kater) nog net zo over dacht, betekende dit niet dat het boek daarna in een vloek en een zucht was geschreven. Het was behoorlijk confronterend om terug te gaan naar de tijd dat mijn ouders op een niet zo prettige manier uit elkaar gingen en dat mijn vader in de ban raakte van een Indiase goeroe. Bovendien was het knap ingewikkeld om deze ervaringen te mixen met de fictieve verhaallijnen uit de eerdere versies, waarvan ik er een aantal wilde behouden. De vraag wat mijn vader ervan zou vinden parkeerde ik. Tenslotte kon ik altijd nog beslissen om het boek niet te publiceren.

2019

Ik ben 49 en mijn tweede roman We zijn verdwaald verschijnt 18 april. Op basis van mijn eigen ervaringen heb ik een nieuw verhaal gecreëerd. De fictie gaf me de vrijheid om zaken scherp te stellen, tijdssprongen te maken, situaties naar mijn hand te zetten en nieuwe personages te introduceren. De autobiografische elementen zorgen ervoor dat het verhaal doorleefd is. Deze manier van schrijven heeft mij de mogelijkheid gegeven om van een afstand naar mijn jeugd te kijken en hoewel dat soms zwaar was werkte het ook bevrijdend. Wat er verder ook met We zijn verdwaald zal gebeuren, dat is alvast mijn persoonlijke winst.

Hoe ik het mijn vader heb verteld? In een koffiehuis, trillend van de zenuwen. Tot mijn grote opluchting was zijn eerste reactie: ‘je hebt er een kunstwerk van gemaakt.’  Vanaf 18 april ligt dit ‘kunstwerk’ in de winkel en daar ben ik trots op.

Over Manon Duintjer

Manon Duintjer (1969) is van huis uit historica en kan bogen op ruime ervaring in het boekenvak o.a. als redacteur, uitgever, recensent en auteur. Zij stelde o.a. de bundels Wat ik van mijn moeder leerde, Mannen jagen, vrouwen schieten raak, Zij denkt dus zij bestaat en Zien is geloven samen. In 2011 verscheen bij uitgeverij Ambo/Anthos haar romandebuut De S-machine. Samen met Marlies Visser ontwikkelde zij het filosofiespel Nomizo. Manon is schrijfdocent bij de Schrijversacademie en houdt regelmatig openbare interviews met auteurs.

18 april 2018 verschijnt haar tweede roman We zijn verdwaald bij Gloude publishing


Deel deze blog: